21 oktober 2022 - #BoekhandelvhVanGennep, Oude Binnenweg 131b, #Rotterdam
Voordat ik aan mijn dankwoord begin: dit wordt een wat wonderlijke toespraak. Ja, het is een boekverschijningsfeestje, maar voor mij is het vooral een afscheid en omdat ik de neiging heb om mij innig te hechten, ook aan mijn personages, en zeker aan Raaf, zeg ik af en toe ook iets tegen hem.
Raaf. Rafaël. Als je gaat schrijven over een engel moet je niet gek staan te kijken als je struikelt over de wonderen.
Wonderen van #inspiratie waren er ontelbaar. Ik wil in het bijzonder noemen: het eindeloze lied van Simeon ten Holt dat me hielp om uren door te schrijven, het leven van de heilige Franciscus van Assisi en het scherpe observatievermogen van Chesterton, zijn biograaf, Leonard Cohen en Buffy Sainte-Marie die aan het begin van elke werkdag “magic loves the hungry” in mijn oren zongen, en – als laatste, maar zeker niet als minste – de twee mensen die mij met hun onbewolkte oprechtheid de weg wezen naar jou, Raaf: mijn tuinbuurman Fred en mijn oude therapiemaatje N.
Wonderen van zorgeloosheid: hoe ik dankzij het #Letterenfonds me ongestoord aan dit verhaal kon wijden.
Wonderen van gulheid en grote hoogte: hoe ik via Marlies Reinders en Eric Dullaert op de bovenste verdieping van de Dordtselaanflat terechtkwam, in het huis waar Raaf woonde, waar Eric me rondleidde en vertelde dat hij een buurman had die toevallig net op dat moment een tocht door de Cevennen liep, de bekende schrijver en ezelsminnaar Stevenson achterna. Dat die buurman toevallig ook schrijver was, en een gulle en gastvrije bovendien, zodat ik een week lang boven de stad kon slapen in een ravennest terwijl hij in de sporen van de ezel trad. (“Dank, Raoul de Jong, dat was geweldig!”)
Wonderen op de valreep ook: hoe Beppie en ik de voltooiing van dit boek gingen vieren met een etentje, en hoe ik, vlak bij het restaurant, tegen een vrouw op botste en mijn excuses aanbood, waarop een jongeman dacht dat ik haar kende en me wees op haar man die – zo zei hij – verderop in de vuilnisbak zat, en inderdaad: tien meter verderop hing een man tot zijn schouder in de vuilbak op zoek naar iets eetbaars. Deze jongeman die precies jouw energie had, Raaf, moedigde me ernstig aan om de zak peren af te staan die ik voor Beppie bij me had (“die mensen zijn arm.”) Wat ik deed, waarna Beppie en ik ons de hele avond nog afvroegen of jij dat was geweest met je haastige liefdadigheid (“ik had naar zijn naam moeten vragen”.) Hoe ik diezelfde jongeman twee dagen later bij Metrostation Rijnhaven zag instappen, hem aansprak, naar zijn naam vroeg (omdat ik inmiddels niets te wonderlijk achtte), maar hij heette geen Rafaël, hij heette Sala, wat Algerijns is en “vrede” betekent. En hij zei dat God met mij was.
Wonderen van toewijding ook
Want je bent in toewijding niet de enige specialist, Raaf, ik moet ook iets tegen Beppie zeggen. Beppie. Mijn redacteur.
Jij was alles deze laatste maanden.
Gul, wijs, bezielend, streng, rechtvaardig, zachtaardig en boordevol vertrouwen. In mij.
Je wist me tot een voor mij ongekende werklust op te stuwen, zodat ik in zes maanden kon doen wat onmogelijk leek: dit verhaal naar een goed einde schrijven.
Er zijn weinig mensen die mijn worsteling van zó dichtbij hebben gezien, en toch bleef je onafgebroken geloven in mijn kracht. Zwakte en kracht, het was een groot geschenk dat jij ze allebei kon zien, dat je die twee bij elkaar kon houden, vertrouwen in me had, veel verwachtte zonder me ooit te overvragen. Jouw warmte, jouw wijsheid: het was weldadig en het heeft me zo geholpen – als schrijver, maar ook en vooral: als mens - om telkens nieuw vertrouwen te vinden en te oefenen met evenwichtigheid. Grote dank daarvoor! En ik hou ook van jou!
En dan de mensen van #UitgeverijMozaïek. Die met buitengewone zorg en scherpzinnigheid meedachten en meelazen. Ik noem: Inge Slings, Nienke Timmers, Maaike Hoogendoorn, Charlotte Huizink. Anne Oevermans die twee dagen lang het overzicht hield over de lange lijnen in het verhaal, terwijl ik in mijn woonkamer ronddwaalde tussen de losse scènes, Tewin van den Bergh die de eerste redactieronde deed, Henny Kooij die de proef meelas.
En dan al die anderen nog:
Menno van der Beek die me op gang hielp met het Rotterdams van ome Joop.
Peter Blokdijk die me de weg wees in de havens.
Jouke Goslinga die me een werkplek aanbood bij #RDMRotterdam.
Barend de Jong die me alles vertelde over de bewegingen van het water.
Thea Metske die de wijk een gezicht gaf.
Dirk-Jan Lugthart die me liet rondkijken in zijn Rotterdamse huis.
Al die vrienden die niet moe werden, niet van mijn getob en niet van mijn laaiende enthousiasme. Ik noem Maaike en Marjolein uit Numansdorp als pars pro toto. Jullie zijn geweldig! Allemaal.
Ruben Bekx, mijn psalmencollega, die hier vanavond de muziek verzorgt.
Marije Sjoorda die me hielp om te doen wat ik het allermoeilijkste vond. Jou, Raaf, loslaten.
Lieve Rafaël, mijn witte Raaf, misschien verzinnen schrijvers hun personages, misschien ook kiezen personages hun schrijvers uit. Ik weet dat niet. Maar ik ben zo blij, zo blij dat jij, haveloze, moederloze, vaderloze, liefdadige Raaf, je nest bouwde in mijn hoofd en hart.
Misschien heb ik je zelf verzonnen, misschien ben je toch gestuurd, zijn de muzen goede geesten. Hoe dan ook: ik ben zo dankbaar dat je er was.
Vandaag ga jij alleen op weg, zonder mij, je schrijver.
Waak over de stad. Waak over het water, en de vissen, en de vogels. Waak over de mensen. Over hen die lezen en over hen die niet lezen, over de anderen en over mij.
p. 237, #Zonderonsgeennieuwedag:
,,Goed dan, als je zo graag wilt. Je mag los. Ik houd mijn hand open. Vlieg maar, probeer het maar.
Je vliegt niet. Je slaat je vleugels open, pikt erin, vouwt je vleugels weer dicht en blijft zitten, kijkt me aan met je wijze oudemannenoog.
Zo komen we er niet, duifje. Nu is het jouw beurt, nu moet jij, kom, vlieg!
Het donker begint vanzelf te draaien, om mij heen, als een hoelahoep. Kom, vogel, vlieg, vlieg. Mijn voeten vinden de weg, de neuzen van mijn schoenen raspen langs het groene glaswolmatras: rond en rond en rond. Ik draai zo snel dat ik de lucht voel bewegen langs mijn wangen.
Jij zit in mijn handen en kijkt me aan zonder je blik af te wenden, alsof ik een kermisattractie ben, een acrobaat. En intussen dansen mijn voeten en kunnen niet meer ophouden, eindeloos naar links. Ze weten de weg in het donker, struikelen niet over zichzelf: mirakelbenen, toverpoten, mijn vader zou me moeten zien. Een danser ben ik, een tol, een acrobaat, en jij bent mijn stuntvogel, mijn golden boy. En we vallen niet, niet vannacht – zolang we dansen kunnen we niet vallen.
Vormeloos draait het donker om ons heen, alleen het licht op het tafeltje flitst voorbij alsof het de maat aangeeft: donker, donker, donker, licht. En nog een keer, nog een keer. Het licht trekt strepen in het donker, maar ik kijk naar jou, mijn vroege vogel, naar hoe je oplicht, hoe je uit de nacht verschijnt en erin verdwijnt, naar het ongekamde, dunne dons dat uit je schedel groeit.
Je spreidt je vleugels, je staat op in mijn hand, je zet je af. Ik blijf dansen, hoor je vleugels klappen, de lucht beweegt. Vlieg maar, duifje, vlieg het ruim uit, de wereld in, stroomopwaarts, waar de stad op je ligt te wachten.
De zwarte lucht tolt en jij schiet weg. Ik zie je gaan, je kleine klauwtjes: die roze, opvouwbare pootjes van je die je tegen je grijze buik aantrekt als gebalde vuistjes. Je koert, je fladdert richting de wasmachine, geritsel, en weg ben je, door het gat naar buiten."
Comentarios