‘Misschien wordt het tijd om te accepteren dat mensen niet bereid zijn om te betalen voor de dingen die jij doet.’ Dat zei ze, hardop, op een toon alsof het voor zich sprak. Ik was net als freelancer begonnen, zo’n twaalf jaar geleden, en ze schatte mijn hoop dat je met taal, toewijding en enig talent iets kunt bereiken in de grotemensenwereld als naïef in.
Je zou verwachten, en hopen, dat zo’n zinnetje na zoveel jaar weleens zoekraakt in een mensenhoofd. Maar aan sommige woorden zitten weerhaakjes: hoe je ook peutert en peurt, ze zitten in je ziel geramd, en etteren, etteren.
Het was ook lastig om er iets steekhoudends tegenover te zetten. Na de crisis kwamen sommige opdrachtgevers met een honorariumverlaging van 65%, de wereld digitaliseerde, ik leefde net op of een eindje onder de bijstandsgrens, voelde me onbeschut, lag wakker, beklaagde me bij vrienden, nam er voor één dag per week een baantje in de buurtsuper bij (11,- bruto per uur + gratis over-de-datum-zuivel + vakantiegeld + pensioenopbouw), huurde een moestuin, schreef een roman, kreeg een beurs, gaf me niet gewonnen aan cynisme en zelfverachting, knoopte eindjes aan elkaar, leefde met losse eindjes, probeerde (vergeefs) mijn afkeer van hebzuchters te verbergen, werd door een gulle vriend gered van het failliet, genoot van wat niks kost en alles waard is: zonlicht, kindergeluk, natuurschoon, liefde.
En toen werd ik veertig en dacht ik, met een schuine blik op mijn bankrekening: ‘Misschien wordt het tijd om te accepteren dat mensen niet bereid zijn om te betalen voor de dingen die je doet.’ Een verstandige gedachte, waar ik ooit gehoor aan ga geven. Maar niet vandaag. Later. Als ik groot ben. Als mijn tweede roman af is. Dan word ik iets waar de wereld helemaal niks aan heeft, maar waar je toch rijk van wordt. Belegger. Of nog leuker: oplichter. Een avontuurlijk vak, zo wordt beweerd, waarin alleen de grootste praatjesmakers slagen.
Wat een geluk, ik kan nog alle kanten op.
Column in het Nederlands Dagblad, september 2021
Comments